Perspectief voor de Nederlandse boer in 10 punten: een aanpak met Boerenverstand
Frank Verhoeven en Wouter de Jong
De huidige impasse in de relatie tussen landbouw en natuur, tussen overheid en boeren gaat ons ter harte. Een aantal zaken zitten volgens ons het productieve gesprek dwars:
- De nadruk die de laatste maanden op opkopen en beëindigen is komen te liggen in de beleving en discussie. Dat voedt de gevoelens van kaalslag, duizenden boeren gedwongen te stoppen en een einde aan het platteland.
- De kaart met gebiedsdoelen die een eigen leven is gaan leiden. Elke boer zoomt in en ziet ‘ik hoor bij de zoveel procent reductie’ en dan zakt de moed in de schoenen. Tegelijk wordt gesteld: het is maar indicatief, we sturen op de randvoorwaarde van 50% reductie in 2030. Dat schept grote verwarring.
- De landbouw die in de beleving als ‘enige’ moet leveren, terwijl andere sectoren ongemoeid blijven.
- De focus alleen op stikstof en daardoor sterk gebiedsgericht, terwijl we binnen de kortste keren weer nieuwe vraagstukken op ons bordje krijgen: klimaat, waterkwaliteit. Die vraagstukken hangen samen en moeten in de verduurzaming van de sector ook samen op gaan en zijn vaak minder gebied specifiek.
- Het gaat veel te veel over ‘de sector’, of ‘de veehouderij’, terwijl elke boer uniek is en elke boer toekomst nodig heeft en daarbij ondersteuning verdient.
- We ervaren dat het allemaal erg complex wordt gemaakt, terwijl het in onze ogen eenvoudiger kan. Laten we vanuit de inhoud en het bewijs van voorloperboeren verder werken.
Vanuit ons werk in zowel de boerenpraktijk als de praktijk van overheden, NGO’s en ketenpartijen denken we dat het anders kan. Met meer perspectief voor individuele boeren, biodiversiteit en beleidsopgaven.
Dit zijn onze tien punten:
1. Spreek onverkort uit dat de Nederlandse landbouw belangrijk is en blijft voor voedselproductie, landschap en natuur. Kies voor een levensvatbare landbouw met toekomst. Laat geen boer los, een goed inkomen voor eerlijk werk is uitgangspunt. Ondersteun daarom alle boeren die dat willen laagdrempelig en ruimhartig (dus zonder administratieve rompslomp van subsidieaanvragen) bij het maken van een individueel bedrijfsplan met toekomst. Doe dat vanuit een onafhankelijke organisatie, gesteund door een alliantie van overheden en belangenorganisaties. Stel daar 100 miljoen per jaar voor in de rijksbegroting voor beschikbaar.
2. Milieuproblemen zijn reëel. Er is verlies aan biodiversiteit, er is een klimaatprobleem, ons oppervlaktewater moet schoner. Problemen die al tientallen jaren bekend zijn en waarbij (veelal end of pipe) maatregelen wel tot verbeteringen, maar nog steeds tot onvoldoende resultaat hebben geleid. De landbouw kan en wil, samen met andere sectoren uit de samenleving, bijdragen aan een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. De natuur is de basis van ons bestaan, de boer weet dat als geen ander.
3. Er zijn meer drukfactoren op de instandhouding van de natuur dan stikstofdepositie afkomstig uit de landbouw. Een oplossingsgerichte aanpak zal ook aan andere factoren aandacht moeten geven. Om deze andere drukfactoren te verminderen en natuurherstel te bevorderen door zowel boeren als anderen worden regelingen verruimd en €5 miljard uit het stikstoffonds beschikbaar gesteld.
4. Zowel in de stikstofwet als in gerechtelijke uitspraken is sprake van gebiedsdoelen. De hele gebiedsaanpak is echter uiterst ingewikkeld en taai. Een generieke en aantoonbare reductie in hele landbouw die in een periode van ca. 8-10 jaar toewerkt naar ca. 50% kan een belangrijke bijdrage leveren aan die gebiedsdoelen. Daarmee wordt specifieke inspanning per gebied die voor 2035 soms nog hoger is overzichtelijker en draagt in potentie de hele sector bij in plaats van vooral boeren nabij natuur. Uiteraard hebben voorlopers dan een andere opgave dan anderen.
5. Een doelstelling van 50% generieke reductie van stikstofverliezen naar lucht, bodem en water is volgens ons in de melkveehouderij haalbaar in een periode van 8-10 jaar door een slimme combinatie van belonings- en subsidieregelingen. Richt daarom als eerste voor ca €500 miljoen per jaar voor de komende 8-10 jaar (transitieperiode) een ruimhartige beloningsregeling in die boeren beloont voor en verleidt tot reële milieu- en natuurprestaties, waarbij ze zelf voor de weg ernaartoe kunnen kiezen. Op basis van hun eigen vakmanschap. De bijgaande tabel toegepast voor de melkveehouderij, waar de grootste reductie van stikstof behaald kan worden, met een indicatie van gemiddelde beloningen per bedrijf, is een voorbeeld van zo’n aanpak. Als we daarbij gaan werken met een gemeenschappelijke KPI aanpak kan duurzaam boeren ook structureel zowel vanuit overheid als markt steeds meer gaan lonen door een stapeling van beloning vanuit de voedselverwerkende industrie, vanuit waterschappen, provincies en financiële instellingen. Gemiddeld 30-40% reductie van stikstofbodemoverschot en van ammoniakverliezen is daarmee op termijn realistisch door verstandig minder eiwit voeren, meer te beweiden. Dat laten voorlopende boeren al vele jaren zien. Het verlaagt uiteindelijk ook kosten voor de boer en zorgt voor minder afhankelijkheid van de wereldmarkt, omdat er minder kunstmest en krachtvoer wordt gebruikt. Dit draagt daarmee ook bij aan de klimaat- en waterdoelen.
6. Werk ernaartoe dat een dergelijke beloningsregeling op basis van KPI’s de onderlegger wordt van de vergroening van het GLB. Daarmee boren we op termijn structureel € 450 miljoen euro per jaar aan Europese middelen aan voor na de transitieperiode.
7. Met slimme technieken van scheiding van mest en urine in de stal en water over mest bij uitrijden kan een verdere reductie van 5-10% worden bereikt. Als sluitstuk (bijdrage 5-10%)voor het realiseren van de doelstelling kunnen dure technieken worden ingezet als luchtwassers. Stel voor innovatieregelingen 400 miljoen per jaar beschikbaar.
8. Ondersteunend aan deze generieke aanpak en gericht op heel specifieke en aantoonbaar kwetsbare natuur (gericht op de doelen voor 2035) kan een extensiveringsaanpak voor grondgebonden melkveehouderij worden ingezet door middel van afwaarderen van gronden naar landschapsgrond. Daar reserveren we 5 miljard voor in de komende 10-12 jaar.
9. Eventuele opkoop- en beëindigingsregelingen richten zich alleen op niet grondgebonden bedrijven, op basis van marktwaarde en alleen op basis van vrijwilligheid. Daar reserveren we ook 5 miljard voor. Opkopen en beëindigen zijn langdurige processen. Daarom nemen we daar ook een transitieperiode van 10-12 jaar voor.
10. Uiteindelijk komt deze aanpak erop neer dat we met een combinatieaanpak in een periode van 8-10 jaar vanaf 1/1/2023 voor stikstof 50% reductie t.o.v. 2018 gaan realiseren. Deze generieke aanpak wordt samen met de provincies aangevuld met een aanpak van extensivering en selectief opkopen van bedrijven om gebiedsspecifiek eventueel hogere doelstellingen te realiseren (bijvoorbeeld de in de wet genoemde 74% per 2035). Ondertussen, door de integrale aanpak, realiseren we daarmee in dezelfde periode óók de afgesproken doelen voor klimaat en water. En voorkomen we daarmee het over elkaar heen buitelen van beleid en afgedwongen gerechtelijke uitspraken. Tegelijk geven we zo vrijwel alle boeren die dat willen een duidelijk perspectief op de toekomst. Financieel past deze aanpak opgeteld binnen de ruimte van €25 miljard.