Effectief sturen op waterkwaliteit: meten of berekenen?
Er is een grote roep om doelsturing in de landbouw. Zeker als het gaat over het behalen van de waterkwaliteitsnormen. Geen kalenderlandbouw (ofwel niet voorschrijven van maatregelen voor iedereen), maar liever meten wat de waterkwaliteit daadwerkelijk is. Meten kan heel specifiek op elk perceeltje, in elke sloot, meerdere keren per jaar, maar het kan mogelijk eenvoudiger via het stikstofbodemoverschot (op bedrijfsniveau). Binnen de sector loopt een discussie over meten of berekenen. In dit artikel zetten we deze methodes uiteen.
Waterkwaliteit in Nederland
Het gaat op dit moment nog niet goed met de waterkwaliteit in Nederland, deze blijft achter t.o.v. andere Europese Lidstaten. Grond- en oppervlaktewater bevatten al jaren te veel meststoffen zoals stikstof en fosfaat, maar daarnaast ook restanten van gewasbeschermingsmiddelen, als gevolg van de landbouw. Om dit te verbeteren werd in 2000 is de Kaderrichtlijn Water (KRW) opgesteld om schoon en gezond oppervlakte- en grondwater te realiseren en behouden. De Europese lidstaten hebben afgesproken deze doelen in 2027 te realiseren. Hoewel tussentijdse doelen regelmatig zijn uitgesteld en het nog onzeker is of deze in 2027 volledig worden gehaald, krijgt waterkwaliteit inmiddels steeds meer politieke aandacht.
8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn
Het eerste Actieprogramma Nitraatrichtlijn, ook wel bekend als het NAP, dateert al uit 1996. De Nitraatrichtlijn heeft tot doel om de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen, en verdere verontreiniging te voorkomen.
In juli dit jaar verscheen in conceptversie het 8e NAP (LVVN, 2025). Het beschrijft een ingroeipad voor bedrijfsgerichte doelsturing voor grondwaterkwaliteit. Dit spoor moet ondernemingsvrijheid bieden naast bestaand generiek beleid. De ondernemer krijgt zelf de keuze in het treffen van maatregelen gericht op het behalen van de doelen op grondwaterkwaliteit. Dit spoor is een eerste opzet voor een systeemverandering waar van middelsturing toegewerkt wordt naar doelsturing voor nitraat in het grondwater. In het 8e actieprogramma kunnen ondernemers deelnemen aan een test voor doelsturing aan de hand van het berekende stikstofbodemoverschot of het gemeten N-mineraal. Indien de individuele resultaten op het bedrijf goed zijn, is het doel om sommige generieke maatregelen te kunnen loslaten.
Al een aantal jaar wordt er gewerkt aan bedrijfsgerichte doelsturing via KPI’s, zoals in gebiedspilots zoals Zuidwestelijke Delta en Drenthe. Naast KPI’s is er afgelopen jaar, met name veel aandacht geweest voor het meten van de hoeveelheid minerale stikstof in de bodems, zogenaamde N mineraal metingen. Door zowel overheden (zoals de provincie Drenthe) als ketenpartijen (zoals Cosun) wordt hier vol op ingezet. Ook is het onderdeel van het DAW programma.
Berekenen of meten, wat zijn de verschillen?
Om de bijdrage van de boer aan de nitraatopgave inzichtelijk te maken zijn er verschillende detailniveau’s. Van heel specifiek via het meten van N-mineraal op een perceel, via berekeningen zoals het stikstofbodemoverschot op perceel- of bedrijfsniveau, tot minder mest of zelfs een teeltverbod. In figuur 1 hebben we weergegeven wat het verloop van generieke middelvoorschriften (ook wel kalenderlandbouw genoemd) naar specifieke doelvoorschriften is. Het is belangrijk om een goed beeld te krijgen wat de voor-en nadelen van beide methodes. Daarom hebben we hebben ze in dit artikel naast elkaar gezet.

(originele bron: J Schröder, 1999)
Meten
Nmineraal : is een meting die aangeeft hoeveel minerale stikstof (ammonium (NH4) en nitraat (NO3)) er in de bodem aanwezig is. Het zijn metingen die iets zeggen over de beschikbaarheid van stikstof op een perceel en welke het meest gevoelig is voor uitspoeling naar het grondwater (figuur 2). Dit kan agrariërs helpen om hun stikstofmanagement te optimaliseren en daarmee uitspoeling van nutriënten te voorkomen. Alhoewel, zijn metingen een momentopname en zijn sterk onderhevig aan uiteenlopende bodemprocessen. Om de omstandigheden tussen iedere meting zo gelijk mogelijk te houden, wordt er gewerkt met een meetprotocol, opgesteld door de WUR. Hierin wordt gesteld dat de metingen dienen uitgevoerd te worden in de periode van 15 oktober tot 1 december na de oogst met de aangegeven steekdichtheid (7 à 8 steken/ha) en steekdieptes (0-30 cm, 30-60 cm en 60-90 cm).

Figuur 2: Overzicht van processen die invloed hebben op de hoeveelheid nitraat (NO3) en ammonium (NH4) (DAW, 2025).
Berekenen
Het stikstofbodemoverschot is het verschil tussen de aanvoer uit meststoffen (en weidemest als het een veebedrijf is), depositie, biologische N binding en veenmineralisatie en de afvoer van het gewas en ammoniakemissie, uitgedrukt in kg per ha bedrijfsareaal. Hieronder in formulevorm uitgedrukt:
Het stikstofbodemoverschot is een belangrijke indicator voor nitraatuitspoeling: hoe lager het overschot, hoe minder stikstof er in de bodem achterblijft die als nitraat kan uitspoelen naar gronden oppervlaktewater (LVVN, 2025). Niet alle stikstof die als bodemoverschot bij de bodemvoorraad komt, is even gevoelig voor uitspoeling naar grondwater. Stikstof die organisch gebonden is, is niet mobiel en spoelt niet direct uit naar grondwater. Stikstof die aangevoerd is in minerale vorm (ammonium of nitraat) en in deze vorm in de bodem aanwezig is, is wel mobiel en heeft dus risico om uit te spoelen naar het grondwater. Omdat het stikstofbodemoverschot deze mobiele en minder mobiele vormen niet onderscheidt, wordt het stikstof bodemoverschot beschouwd als een indicator die het uitspoelingsrisico voor de wat langere termijn indiceert. Wanneer het organisch gebonden deel van het stikstof overschot in een later stadium mineraliseert, kan dat ook een risico geven op uitspoeling (Gerritsen et al. 2025).
Kiezen tussen twee werelden
Meten en berekenen hebben hetzelfde doel, maar zijn in methode erg verschillend. Je kunt bijna spreken van twee parallelle werelden. Beide hebben voor- en nadelen als het gaat om inzicht, borging en uitvoerbaarheid. Deze hebben we in tabel 1 op een rij gezet.
tabel 1: voor- en nadelen van berekening en meting.
Welke methode je ook kiest, er moet ook nagedacht worden wat de betekenis van de resultaten is en voor welke toepassing deze worden ingezet.
Meten versus berekenen
Vaak wordt het voorgesteld als een keuze tussen twee uitersten: meten óf berekenen. Meten: want meten is en weten en valt goed te borgen; of berekenen, omdat het aanzienlijk minder tijd en geld kost. Welke aanpak het meest passend is, is afhankelijk van het doel dat je ermee wilt bereiken. Een boer heeft baat bij inzicht op perceelsniveau, een ketenpartij wil voornamelijk verantwoorden binnen hun leveranciersnetwerk en overheden hebben behoefte betrouwbare inzichten bedrijf- of gebiedsniveau om de voortgang richting de doelen te kunnen monitoren. Bij iedere toepassing past mogelijk een andere aanpak of detailniveau. Vanuit Boerenverstand stellen wij een aanpak voor waarin beide methoden naast elkaar worden ingezet en elkaar zelfs versterken, ieder op zijn eigen detailniveau.
Correct uitgevoerde metingen kunnen waardevolle informatie opleveren, maar zijn tegelijkertijd kostbaar (zie tabel 1). In het 8e NAP is vastgelegd dat op bouwland en tijdelijk grasland ieder jaar op elk perceel een N-mineraalmeting moet worden uitgevoerd volgens het voorgeschreven protocol. De vraag is echter: hoe haalbaar is dit? Kunnen metingen slimmer, gerichter en daardoor efficiënter worden ingezet? En welke rol kan de berekening spelen in het ondersteunen of aanvullen van deze metingen?
Leren van resultaten uit de praktijk
De N-min metingen die afgelopen jaar zijn uitgevoerd kunnen we gebruiken om van leren. Deze metingen geven informatie over welke teelten, rotatie en type groenbedekking leiden tot de hoogste en laagste N-mineraal waarden in de bodem. Die kennis moeten we benutten en uitbouwen. Dit kan als onderbouwing dienen voor verschillende toepassingen van bedrijfsgerichte doelsturing. Daarnaast bouwt het berekenen van het stikstofbodemoverschot uit tot een waardevolle database. Door dit over meerdere jaren, regio’s en teeltsystemen te verzamelen, ontwikkelen we inzicht in patronen en risico gebieden.
Op basis van een groep akkerbouwbedrijven in Zuidwest Nederland is een eerste analyse gemaakt van de berekeningsresultaten. Hierin vinden we sterke correlaties terug. Het stikstofbodemoverschot is een indicatie voor de stikstof efficiëntie. Als boer wil je graag weten hoe je de N efficiëntie zou kunnen verhogen. We hebben hiervoor het stiktofbodemoverschot uitgezet tegen de aanvoer en afvoer van stikstof. We zien voornamelijk een sterke correlatie met de aanvoer van stikstof, deze is amper aanwezig bij de afvoer van stikstof (figuur 3).

Wanneer we inzetten op KPI’s, maken we gebruik van een integrale set die gezamenlijk sturen op alle doelen. daarmee zijn er dus ook meerdere KPI’s die sturen op het verlagen van de nitraat uitspoeling. Het gaat om KPI’s zoals:
8 – Bodemorganische stof
9 – Bodembedekking
11 – Gewasdiversiteit en kruidenrijk grasland
Het is belangrijk te erkennen dat boeren die op deze KPI’s sturen, óók bijdragen aan het beperken van uitspoeling. Daarom zou een vergelijking niet alleen moeten worden gemaakt tussen N-min en het stikstofbodemoverschot, maar juist met de volledige set aan relevante KPI’s. Pas dan ontstaat een compleet beeld van de praktijk en het daadwerkelijke effect van maatregelen.
Hoe toe te passen?
Na het verzamelen van informatie en patronen over de stikstof in de bodem over verschillende bouwplannen en gewassen kan er verder nagedacht worden over de toepassing.
Het berekende stikstofbodemoverschot kan dienen als eerste indicatie voor het uitspoelingsrisico op bedrijfs- of perceelsniveau. Wanneer de berekening opvallend laag of juist erg hoog uitvalt, kan dat aanleiding zijn om een N-mineraalmeting uit te voeren. Zo kunnen de resultaten worden gecontroleerd en kan er gerichter worden gehandeld. Dit werkt ook andersom: als je als boer een berekend overschot krijgt dat hoger uitvalt dan je op basis van je bedrijfsvoering verwacht, kan een meting dienen als bewijslast. Dit wordt met name belangrijk wanneer een bedrijf in een risicogebied ligt, zoals een nutriënten aandachtsgebied (NA gebied), Natura2000 of een grondwaterbeschermingsgebieden kunnen metingen worden ingezet om nauwkeuriger inzicht te krijgen in de hoeveelheid stikstof in de bodem en kunnen daarmee als bewijslast dienen van de huidige staat. Bevind jouw bedrijf zich verder van zulke gebieden, dan kun je met het berekende stikstofbodemoverschot aantonen hoe je presteert.

Figuur 4: Stikstof aandachtsgebieden vanaf 2025 september van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm).
ls je toch bij alle agrarische bedrijven periodiek wilt meten, kan gekozen worden voor een vaste meetfrequentie, bijvoorbeeld eens in de vier jaar, passend bij veel voorkomende rotaties (ook drie- of zesjarige cycli zijn mogelijk). In de tussenliggende jaren wordt het stikstofbodemoverschot berekend om al het ware te interpoleren tussen de metingen. Zo ontstaat continu inzicht in percelen en gewassen, terwijl de metingen als ijkpunt dienen. Wanneer een meting afwijkende uitslagen geeft of als berekeningen jaar in jaar uit hoog uitvallen, kan worden besloten vaker te meten.
Hoe verder?
De discussie tussen meten en berekenen hoeft geen keuze te zijn tussen twee kampen. De toekomst van een betere waterkwaliteit ligt waarschijnlijk in een slimme combinatie van beide. Het gebruik van de KPI-kernset stuurt integraal en voorkomt afwenteling op andere thema’s. De kernset kan door allerlei actoren gebruikt worden voor gestapelde belonen en waarderen van de boer aan zijn bijdrage aan het doel. Berekeningen bieden uitgebreide data, schaalbaarheid en betaalbaarheid. Metingen bieden de noodzakelijke precisie, borging en inzicht op perceelsniveau. Onze aanbeveling is allereerst binnen projecten beide systemen steeds te vergelijken zodat er meer geleerd kan worden tussen de samenhang tussen meten en berekenen. Daarnaast pleiten we om metingen eerst en vooral in te zetten in de gebieden, op de percelen, die het meeste risico vormen op uitspoeling (denk aan NA gebieden) en aan intensieve teelten. Uiteindelijk kunnen beide methodes complementair ingezet worden zodat een robuust en uitvoerbare aanpak ontstaat die zowel agrariërs als overheden gaat ondersteunen in het behalen van de KRW doelen. Met een combinatie van gezond boerenverstand, betrouwbare data en gerichte monitoring kunnen we de waterkwaliteit daadwerkelijk verbeteren én de landbouw toekomstbestendig maken.
Heb je vragen naar aanleiding van dit artikel? Neem dan contact op met [email protected]