Zomerbijeenkomsten Biodiversiteitsmonitor Akkerbouw Zuidwestelijke Delta 2025

Binnen het project Biodiversiteitsmonitor Akkerbouw (BMA) in de Zuidwestelijke Delta werken Boerenverstand, drie provincies (Zeeland, Zuid-Holland en Noord-Brabant), ketenpartijen én akkerbouwers samen aan het tonen en belonen van duurzame prestaties op basis van KPI’s. De BMA wordt inmiddels berekend voor 80 deelnemende akkerbouwbedrijven. In 2024 zijn deze bedrijven ook voor het eerst beloond op basis van hun score op de KPI’s. Dit jaar zijn de KPI-scores van de bedrijven opnieuw berekend.
Op maandag 4 en woensdag 6 augustus vonden er in dit kader twee kennisbijeenkomsten plaats voor de deelnemende akkerbouwers. In deze bijeenkomsten stond het handelingsperspectief centraal op twee belangrijke thema’s: de KPI’s stikstofbodemoverschot en gewasbeschermingsmiddelen. Bijzonder was dat tijdens de bijeenkomsten twee deelnemende akkerbouwers zelf de inhoudelijke bijdrage over deze KPI’s verzorgden.
Voorafgaand aan de bijeenkomsten ontvingen de akkerbouwers hun persoonlijke scores voor dit jaar, naast de score van afgelopen jaar, met daarbij een overzicht van het gemiddelde binnen de deelnemersgroep. Vervolgens trapte de bijeenkomst af met een toelichting op de bredere context waarin de BMA zich bevindt. Zowel vanuit overheden als marktpartijen wordt steeds sterker ingezet op doelsturing als vervanging of aanvulling op middelvoorschriften. Dit principe wordt ook expliciet benoemd in het concept van het 8e Actieprogramma Nitraatrichtlijn. Binnen de Zuidwestelijke Delta werken de drie betrokken provincies elk aan eigen doelsturingstrajecten, waarbij de KPI-systematiek van de BMA dient als praktisch instrument om prestaties inzichtelijk en vergelijkbaar te maken.
Stikstofbodemoverschot
Een belangrijk onderdeel van de bijeenkomst was het bespreken van de KPI stikstofbodemoverschot. Dit gesprek werd geleid door David de Wit, onderzoeker bij Wageningen University & Research (Open Teelten) en deelnemer aan het project. Hij verzorgde tevens de toelichting op de meest recente en relevante wetenschappelijke inzichten rond stikstofgebruik, efficiëntie en opbrengstrelaties. Uit de data bleek een grote spreiding onder de deelnemers, van -100 kg N/ha tot +250 kg N/ha (Figuur 1). Deze spreiding werd verder geanalyseerd op basis van correlaties. Zo werd een (zwakke) positieve correlatie vastgesteld tussen stikstofbodemoverschot en ammoniakemissie (richtingscoëfficiënt = 3,59; R² = 0,10) en een sterke negatieve correlatie tussen stikstofefficiëntie en stikstofbodemoverschot (richtingscoëfficiënt = -0,19; R² = 0,84) (Figuur 2).

Logischerwijs bevestigt dit dat hoe efficiënter een bedrijf omgaat met stikstof, hoe lager het overschot en dus ook de milieubelasting is. Een ander opvallend inzicht was dat er vrijwel geen correlatie was tussen stikstofbodemoverschot en stikstofafvoer (richtingscoëfficiënt = -0,64; R² = 0,10) (Figuur 3), en ook maar een zwakke negatieve correlatie tussen stikstofaanvoer en stikstofafvoer (richtingscoëfficiënt = 0,09; R² = 0,04) (Figuur 4). Wel werd een sterke positieve correlatie gevonden tussen stikstofaanvoer en stikstofbodemoverschot (richtingscoëfficiënt = 0,85; R² = 0,75) (Figuur 5). Dit suggereert dat meer stikstofaanvoer niet leidt tot meer N afvoer en dus opbrengst, maar vrijwel zeker resulteert in een hoger stikstofbodemoverschot.

Deze informatie werd door de spreker in verband gebracht met een eerdere praktijkstudie van Ravensbergen et al., (2024), waarin werd aangetoond dat nutriënten, en stikstof in het bijzonder, op kleigrond zelden de beperkende factor zijn voor opbrengst (de zogeheten yield gap). In combinatie met de grote spreiding in overschotten binnen deze pilot suggereert dit dat er ruimte zou kunnen zijn om het stikstofgebruik te verlagen zonder opbrengstverlies.
Tijdens de bijeenkomst werd daarom nadrukkelijk stilgestaan bij teelt specifieke bemesting. De spreker liet zien dat de stikstofopname van aardappel, suikerbiet en snijmaïs in juni het hoogst is en vanaf juli of augustus sterk afneemt, waardoor bijmesten in dat stadium weinig tot geen toegevoegde waarde heeft voor gewasopbrengst. Ook werd tabel 1 besproken, waarin per gewas is weergegeven hoeveel stikstof achterblijft na de oogst en hoeveel stikstof nog aanwezig is in de gewasresten. Deze informatie laat zien dat als er geen vanggewas wordt ingezaaid na gewassen waarbij veel stikstof in de bodem achter blijft (>80 kg/ha) er waarschijnlijk aanzienlijke verliezen optreden naar het grondwater. Ook uit gewasresten in de meest rechtse kolom van de tabel kan na vertering nog veel stikstof vrijkomen. Zonder een vanggewas of toevoeging van een koolstofbron zal deze stikstof niet gebonden worden en kan ook deze uitspoelen. Ook liet de spreker zien dat een later zaaitijdstip van vanggewassen de stikstofopname aanzienlijk reduceerde. Wat het belang aangeeft van een vroege oogst en zaaidatum. Deze inzichten leidden tot een levendige discussie onder andere over de invloed van het veranderende klimaat, hoe om te gaan met achterblijvende stikstof, en wat dit betekent voor toekomstige bemestingsstrategieën en adviezen.

Gewasbeschermingsmiddelen milieubelastingspunten
Het gesprek over de KPI gewasbeschermingsmiddelen werd begeleid door Hanko Blok, akkerbouwer, deelnemer aan het project en specialist op het gebied van gewasbescherming. Hij leidde de discussie over de spreiding in milieubelastingspunten en de invloed van middelenkeuze op deze scores. Net als bij stikstof bleek ook hier een grote spreiding in milieubelastingspunten tussen de bedrijven. De belangrijkste constatering was dat er geen duidelijke correlatie is tussen milieubelasting en opbrengst (Figuur 6 & 7). Dit suggereert dat er mogelijk ruimte is om de milieubelasting te verlagen zonder dat dit ten koste gaat van de opbrengst.

Bij nadere analyse kwamen drie middelen naar voren die de milieubelasting significant verhogen: MCPA, Dual Gold en Benevia. Het middel MCPA wordt bijvoorbeeld ingezet tegen kattenstaart (heermoes), en is momenteel het enige effectieve middel tegen deze onkruiden. Dit benadrukt dat middelenkeuze niet altijd een vrije keuze is. Toch is het belangrijk te blijven zoeken naar alternatieven, lagere doseringen of gerichtere toepassingen, zodat de milieubelasting waar mogelijk verlaagd kan worden.
Een aanvullende observatie was dat beslissingsondersteunende systemen (BOS) dit jaar sterk uiteenlopende risico’s voorspellen tussen regio’s. In Noord-Nederland zijn de infectierisico’s hoger door regenval, terwijl in het zuidwesten de ziektedruk veel lager is. Door de droogte staan de gewassen in het zuiden echter ook minder goed bij, wat gevolgen kan hebben voor de teelt en bescherming in het najaar. Ook deze systemen ontwikkelen zich steeds verder en het is nog uitzoeken hoe hier het beste mee om kan worden gegaan.
Hoewel de sturingsmogelijkheden op gewasbescherming minder groot zijn dan bij stikstof, zijn er wel degelijk knoppen om aan te draaien, met name de hoeveelheid gebruikte middelen, de middelkeuze en toepassingstechnieken. Zeker bij middelen die doorwerken op grondwaterkwaliteit ligt hier nog ruimte voor verbetering. De bijeenkomsten benadrukten het belang van het collectief leren en delen van inzichten. Door data te koppelen aan praktijkervaring ontstaat niet alleen inzicht, maar ook handelingsperspectief. De deelnemers spraken nadrukkelijk de wens uit om in volgende bijeenkomsten verder te gaan met het bespreken van concrete verschillen tussen bedrijven. Specifiek is er behoefte om in toekomstige bijeenkomsten dieper in te gaan op de vergelijking tussen laag- en hoog scorende bedrijven, juist daarin kan veel van elkaar geleerd worden.
Tot slot werd de bijeenkomst afgesloten met een duidelijke boodschap vanuit een vertegenwoordiging van de drie provincies: er is de nadrukkelijke intentie om het project meerjarig voort te zetten. De provincies willen de systematiek graag verder door ontwikkelen, opschalen naar 500 deelnemers in 2028 en meerjarig belonen op de duurzaamheidsprestaties van akkerbouwbedrijven. Met de huidige groep van 80 betrokken akkerbouwers ligt hiervoor een solide basis. Met de opgedane inzichten, de betrokkenheid van de telers en de beloningssystematiek op basis van KPI’s wordt gewerkt aan een praktische invulling van doelsturing.
Na afloop bleven veel deelnemers ook nog even hangen om de eigen resultaten na te bespreken met de mensen van Boerenverstand en aanwezige experts.